Bij de aanleg van een liquidatiereserve moet u met uw vennootschap rekening houden met de volgende zaken:
a. Kleine vennootschap
Alleen kleine vennootschappen komen in aanmerking voor het gunstregime van een liquidatiereserve. U leest alles over het onderscheid tussen kleine en grote vennootschappen in dit artikel over de drempelwaarden.
b. Winst
Voor de aanleg van een liquidatiereserve wordt alleen de boekhoudkundige winst na belastingen gebruikt. Maakt uw vennootschap geen winst in een bepaald jaar? Dan kunt u in de regel ook geen liquidatiereserve aanleggen.
c. ‘Anticipatieve heffing’
Op de aanleg bent u een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd. Dit wordt ook wel eens de ‘anticipatieve heffing’ genoemd. De vennootschap zelf betaalt deze heffing, niet de aandeelhouder.
Belangrijk: de netto aan te leggen liquidatiereserve geldt steeds als grondslag. En dat is positief voor u. Dit levert u namelijk een rekenkundig voordeel op, zoals het voorbeeld hieronder verduidelijkt:
Om een liquidatiereserve van €100.000 aan te leggen, heeft de vennootschap €110.000 nodig. De €10.000 anticipatieve heffing komt bovenop de aangelegde liquidatiereserve, waardoor de eigenlijke heffing 9,09% bedraagt (= 10/110e).
d. ‘Onaantastbaarheid’
De aangelegde liquidatiereserve wordt op een afzonderlijke rekening in het passief geplaatst. Hierop geldt de zogenaamde ‘onaantastbaarheid’, oftewel: dit bedrag mag (tijdelijk) niet worden gebruikt voor enige toekenning of uitkering.